Aanvulling op hfd. 1. "Gennep am Rhein"

Afb. 1 Stuwwalcomplex bij de St.-Jansberg (60m NAP, 30m boven de Diepen), 130.000jr geleden stroomde hier de Rijn.

Voor de geïnteresseerde lezer:
Op deze pagina gaan we wat nader in op de achterliggende geologische processen die het gebied waar wij wonen hebben gevormd. Hoewel het een behoorlijk lange tekst is, met als verduidelijking tekeningen, foto’s en video’s, moeten we ons ook hier tot de hoofdzaken beperken!

 Het klinkt vreemd, maar ooit lag Gennep aan de Rijn. Hoezo?


Nederland is geologisch gezien “piep jong”

Nederland, of liever het gebied dat we nu met “Nederland” aanduiden, is  geologisch gezien een erg jong gebied. Het kreeg z’n vorm pas in de laatste 3 miljoen jaar van onze geologische geschiedenis.

De oerknal, waarbij ons universum werd gevormd, vond 13,8 miljard jaar (13.800 miljoen jaar) geleden plaats. De vorming van onze planeet Aarde geschiedde 4,56 miljard jaar geleden. Daarmee is ons heelal ruim 3 x zo oud als onze planeet! Als we de geschiedenis van de aarde op 1 dag (= 24 uur) projecteren, verscheen Nederland pas in de laatste minuut van die dag, dus net voor middernacht!

Om een handvat te hebben bij het bestuderen van de geschiedenis van de aarde verdeeld met de 4560 miljoen jaar (van groot naar klein) in “eon’s”, “era’s”, “perioden”, “tijdvakken” en “tijdsnedes”. Waarbij de eerste over miljarden jaren en de laatste over duizenden jaren gaat. (zie fig. 1 hieronder)

De grens tussen deze tijden werd meestal gevormd door een belangrijke gebeurtenis die invloed had op de (leef-)omstandig-heden op aarde. De oorzaak kon op aarde zelf liggen maar ook, en vaak, van buitenaf. Denk bij de eerst genoemde aan zaken als vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en tsunami’s Denk bij de tweede soort aan bijv. de soort  baan van de aarde rond de zon of het soort straling dat de aarde bereikte.

 

Fig. 1 De geologische kalender

Ruim 2,5 miljoen jaar geleden begon het Kwartair. Deze periode wordt verder onderverdeeld in twee tijdvakken: Pleistoceen en Holoceen. (nb. verdere indeling blijft hier achterwege). Het Pleistoceen is het tijdvak van de ijstijden en duurde ruim 2,4 miljoen jaar. Het laatste deel, het tijdvak waarin we nu leven,  heet het “Holoceen” (nieuwste of jongste leven) en begon zo’n 11.000 jr. geleden. 

In het pleistoceen is er een afwisseling van koude tijden (ijstijden of glacialen) en warmere “tussenijstijden” (inter-glacialen). Op dit moment leven we in zo een interglaciaal: het Holoceen.

fig. 2 Pleistoceen: tijdvak waarin o.a. mammoeten onze streek bevolkten

Wat is eigenlijk een ijstijd?

Een ijstijd is een periode van duizenden jaren waarin de gemiddelde temperatuur tot 8-10 graden lager is dan normaal (10,5oC). Vlak vóór gletsjers kan die daling zelfs oplopen tot 15-20 graden!

Zo’n lagere gemiddelde temperatuur had grote gevolgen, denk maar eens in:  langere winters; kortere zomers waarin niet alle sneeuw smolt, en sowieso meer neerslag  in de vorm van sneeuw.

Als dikke sneeuwlagen zich ophoogden (vooral in  Nrd. Europa en de berggebieden) werden die samengeperst en ontstonden er gletsjers die grote stukken land bedekten. Omdat er minder smeltwater terugstroomde naar zee daalde ook de zeespiegel. In de koudste perioden was dat wel zo’n 120m. Gevolg hiervan was o.a. dat ondiepe zeeën – zoals de Noordzee – voor een belangrijk deel droog kwamen te staan. Dieren uit die tijd -bijv. de wolharige Mammoet/Neushoorn, het reuzenhert e.a.  konden te voet van het Europese vaste land naar Engeland lopen! Bij het opzuigen van zand voor Maasvlakte 2, zijn bijv. veel mammoetbotten gevonden.

Overigens, niet elke ijstijd duurde even lang of was even koud. Vroeger (zo’n 60-70 jr geleden) onderscheidde men meestal 4 ijstijden: “Gunz”, “Mindel”, “Riss” en “Wurm”, genoemd naar riviertjes in Europa. Dankzij meer nauwkeurige meetinstrumenten én nieuwe inzichten, onderscheid men tegenwoordig wel zo’n 62 koude perioden(!) die steeds werden afgewisseld met  (62) warmere tussentijden.(interglacialen)

Onderzoek leerde verder dat er zo’n 7 tot 10 glacialen (ijstijden) zijn geweest waarin het zó koud was dat de gletsjers zich tot buiten de poolgebieden wisten uit te breiden.

Waarom kennen we ijstijden?

Dat is een interessante vraag die echter best een ingewikkeld antwoord oplevert!
Er is veel onderzoek verricht en we hebben inmiddels een aardige indruk gekregen van de processen die in het ontstaan een rol spelen. Hoe al die verschillende processen tot in detail elkaar negatief (=dempend) of positief (=versterkend) beïnvloeden, is nog niet helemaal duidelijk.

De belangrijkste verklarende theorie voor het ontstaan van ijstijden is de “ Milankovich-theorie”. Milankovic was een Servische ingenieur en wiskundige die in 1941 de bewegingen die de aarde maakt, in verband bracht met de temperatuurvariaties op aarde.

Volgens deze theorie zorgen: (zie ook fig. 3- en video fig/ 4)

1). de periodieke veranderingen in de lengte van de baan van de aarde rond de zon (de zgn. ‘excentriciteit’).
    Soms is de baan “platter” waardoor de aarde verder van de zon afkomt te staan. (fig. 3 nr. 1)

2).  de schommelingen in de stand van de aardas ten opzichte van het baanvlak (de zgn. ‘obliquiteit’) (fig. 3, nr. 2)

     Als de aardas schuiner staat (dan standaard 23,50) vallen de zonnestralen schuiner in en moeten

      ze een groter oppervlak verwarmen waardoor de temp. daalt.

3). de verandering van de stand van de aardas in de ruimte (de zgn. ‘precessie’ ) voor kleine hoekverschillen

     die de hoeveelheid zonlicht per m2 op aarde. Vergelijk het maar met de beweging die een tol maakt. (fig. 3 nr. .3)

Fig. 3 De 3 processen die, met verschillende cycli, elkaar dempen of juist versterken
Video afspelen

fig 4. Milankovic (klik s.v.p. op de tekening voor de video)

 

Daarnaast speelt bijv. de hogere reflectie (weerkaatsing) door met ijs bedekte gebieden ook een rol in de afkoeling. Door het witte oppervlak houdt de aardkorst minder warmte vast en straalt ze meer energie terug. Daarnaast kunnen vulkaanuitbarstingen, die grote hoeveelheid stof in de atmosfeer blazen,  de instraling van de zon tegenhouden.

De gevolgen van de ijstijden voor Nederland, nav bovenstaand filmpje wat meer gedetailleerde informatie.

 

Het Pleistoceen is de eerste en langste periode (fig 1) van het Kwartair. In die periode kwam er een groot aantal koude perioden  (glacialen) voor waarbij een er aantal een grote ijsuitbreiding vanaf de polen en hoog-gebergtes (Alpen) kenden.

Toch bereikte het landijs (gletsjers) ons land maar één keer.  Dat gebeurde  in de voorlaatste ijstijd: het “Saaliën” ( ongeveer 240.000 jr-120.000 jr geleden).

In Nederland noemt men de tijd vóór het Saaliën: het Pre-glaciaal (tijd voor het ijs). Die tijd begon bij ons bij het begin van het Kwartair/Pleistoceen  zo’n 2,4-2,5 miljoen jaar geleden. Het pre-glaciaal eindigde in ons land bij het begin van het Saaliën.

Bij elke koude periode groeide erin Noord-Europa een dikke ijslaag  (gletsjer) op het continent. Hoe langer en hoe moeder die periode, hoe dikker en groter de gletsjer (landijskap).

Het enorme gewicht van het gletsjerijs zorgde ervoor dat  Noord-Europa naar beneden werd gedrukt in de buitenmantel van de aarde.  In de koudste periode was dat wel zo’n 300m! Omdat de aardkorst waarop Noord-Europa ligt een geheel met de rest van Europa vormt betekent een daling in noord-Europa dat elders de aardkorst omhoog werd getild!

Op dit moment, het “warme” Holoceen, is de aarde nog bezig “terug te veren”!. Scandinavië moet nog  een kleine 130m stijgen wil de aardkorst weer vlak liggen. Dit verklaart ook de voortdurende zorg die Rijkswaterstaat (e.a.) hebben over de strijd tegen de stijgende zeespiegel. Dit proces wordt nog eens extra versterkt door de stijging van de temperatuur op aarde waardoor zeewater uitzet en dus stijgt!

fig. 5 De noordkant van de "wip-was" daalde. Onder het ijs werd de bovenkant van de puinwaaier samengewreven tot keileem (een klei-achtige laag met stenen erin.
fig. 6 De wip-wat (proces van isostatie!)

Gletsjers in Noord Europa duwde door het gewicht het gebied daar omlaag. Doordat het Europese continent één aardplaat (schol) is, kwam een ander deel hierdoor juist omhoog. De kantelas van deze beweging liep over Nederland. Dit proces zorgde ervoor dat gebieden ten zuiden van ons land (de Belgische Ardennen en de Duitse Eiffel) omhoog kwamen! Vergelijk de situatie maar met een wip-wap.  

<– De wip-wap van Noord Europa. (fig 6)

NB. Omdat deze kantelas over Nederland liep  kwam ons land veel minder sterk omhoog dan dat Scandinavië dat op veel grotere afstanden de as lag. 


Nog een punt: de kantelas liep niet precies Oost-West maar WNW –  OZO. Als gevolg hiervan kwam het Z.O. van ons land (Zd-Limburg) méér omhoog dan het westen (Zeeland). Nederland kantelde dus niet alleen naar het noorden maar tegelijkertijd ook wat naar het westen. We kwamen dus eigenlijk naar 2 richtingen “scheef” te liggen!

Het gebied ten zuiden (Ardennen) en zuidoosten (Eifel) van ons land werd in elke ijstijd opgetild. De Eifel nog wat meer dan de Ardennen in het zuiden.

De rivieren die daar stroomden, voorlopers van oa. de Rijn, Maas en Schelde kregen de gelegenheid zich in het langzaam stijgende oppervlak van Eifel en Ardennen in te snijden (= eroderen). Het daarbij vrijkomende erosiepuin (kiezel, grind, zand en klei) werd in de korte zomers met het smeltwater door de river meegenomen naar het noorden en daar lag Nederland.

Nederland was vlak waardoor de rivieren eenmaal daar aangekomen zich gingen verbreden. Als gevolg daarvan daalde hun stroomsnelheid (en dus ook transportvermogen) waardoor ze begonnen met het afzetten (=sedimenteren) van het erosiepuin (= sedimenten). Eerst de zware kiezel en het grind (Zd-midden Limburg) en verder noordwaarts ook zand en klei. (zie kaartje fig. 7 hiernaast)

De puinwaaier uit het pre-glaciaal bestaande uit rivier afzettingen. Zichtbaar de NW-ZO breuken. –>

Fig. 7 De rivierafzettingen werden in een puinwaaier over Ned. afgezet

Puinwaaier
Doordat dit proces zich in elke ijstijd herhaalde, ontstond er zo langzamerhand een “puinwaaier” (hier geen oranje gekleurd)
Letterlijk is zo’n puinwaaier een hellingvormige – waaierachtige – vlakte van afzettingen over ons land.

In het zuidoosten was deze dun, slechts enkele meters dik, en voornamelijk opgebouwd uit grove sedimenten (grind, kiezel). Meer naar het noorden (midden en NW-Nederland) toe, werd de waaier dikker, tot vele tientallen meters, en bestond ze uit fijner materiaal, voornamelijk zand en klei.

 

Wat de zaak nog complexer maakt is dat er al eerder in dit gebied van ZO Nederland – dus nog voor het ontstaan van de puinwaaier – breuken waren ontstaan. Die kwamen door het niet gelijkmatig dalen en stijgen van de aardkorst in dit gebied. Gebieden die daarbij wegzakten werden “slenken” genoemd; gebieden die door de wegzakkende slenken juist omhoog werd geduwd heten “horsten”. In Limburg lopen er een aantal breuken in een NW-ZO richting. We kennen ze bijv. als de Peelhorst en de Venloslenk.

 

(Fig. 8. Links) Bovenaanzicht: Nederland in Zuidelijke richting gezien. Rivieren stromen vanuit Eifel en Ardennen naar het NW toe en sedimenteren (= afzetten) op de bevroren ondergrond grote hoeveelheden (erosie-)puin die een puinwaaier opbouw. In elke koude periode trok de Noordzee zich terug richting Noorden!

(Fig. 9 Rechts) Dwarsdoorsnede van de puinwaaier uit het pre-glaciaal van het Pleistoceen. Dun maar bestaande uit grof materiaal in het ZO naar dik uit fijn materiaal (klei) in het NW

(de cijfers 1 en 2  corresponderen met 1 en 2 op de kaart  links.


Zand en Grind

Waarom er toch zoveel zand en grind bij Roermond maar ook in onze streek gewonnen? Hiervoor moeten we even teruggaan naar het begin van het Kwartair: het Pleistoceen, in het bijzonder naar het Pre-Glaciaal van het Pleistoceen.

Zoals eerder beschreven bestond de gevormde puinwaaier uit erosiepuin dat uit de Eifel en Ardennen met de rivieren in de korte zomers werd meegevoerd. Het werd juist in Nederland neergelegd omdat ons land een vlakke bodem had waardoor de rivieren zich gingen spreiden. Hierdoor daalde hun stroomsnelheid en daarmee ook hun transportvermogen. Het meegevoerde puin werd stap voor stap afgezet. Dat afzetten gebeurde gesorteerd. Eerst de zwaarste sedimenten (Kiezel/grind) daarna de zware zanden en tot slot klei.

De grote hoeveelheid grind en kiezel die in Zuid-Nederland werd afgezet werd in onze tijd langs de Maas afgegraven t.b.v. de bouwindustrie (beton). Dat gebeurde langs de rivier de Maas en niet in bijv. midden Brabant, waar het ook in de grond zit. Reden: het transport van grind en kiezel mocht niet te duur zijn. Schepen op de Maas maakten goedkoop massatransport mogelijk. De grote gaten (meren) die zo in het landschap ontstonden zijn vooral veranderd in natuur- en recreatiegebieden. (Kijk maar eens in de buurt van Roermond tussen Swalmen en Ohé en Laak, of dichterbij, de Mookerplas en het gebied van de Kraaijenbergse plassen)

Fig. 10 De wijze waarop de rivierafzettingen zich -na sedimentatie - over een gebied verspreiden.
Dat de puinwaaier zich over een heel breed gebied kon uitspreiden kwam omdat de met erosiepuin beladen rivieren elke keer hun loop wijzigden. Verklaring: als de rivieren hun (erosie)materiaal afzetten, verhoogden ze zich als het ware in het landschap. Na enige tijd koos de rivier dan een nieuw lager gelegen traject naast het eerder afgezette puin. Dat herhaalde zich keer op keer waardoor uiteindelijk heel Nederland werd bedekt door een waaiervorming vlakte: de puinwaaier.

Het Saaliën

De voorlaatste ijstijd is het Saaliën, genoemd naar het riviertje de Saale een zijtak van de Elbe.
Het was de koudste en langst durende ijstijd. Het begon ongeveer 240.000jr geleden en eindigde 120.000 jr. geleden. De lage temperatuur zorgde voor een enorme sneeuwval in Noord Europa die grote gletsjers deed ontstaan met soms wel een dikte van 3km. Het enorme gewicht van deze ijsmassa’s zorgde ervoor dat de aardkorst wel 300m daalde. Tegelijkertijd daalde, door het gebrek aan smeltwater, de zeespiegel meer dan 100m waardoor deze zich noordwaarts terugtrok.

De kust lag ter hoogte van de Doggersbank (lijn Schotland-Denemarken) Daarmee stond ‘onze’ Noordzee droog te staan.
Door het enorme gewicht van de gletsjers werd de basis plastisch en begon deze te bewegen. Dat kon slechts een kant op: naar het zuiden. Langzaam maar gestaag breidden de gletsjers zich uit over de bevroren ondergrond richting Denemarken, Duitsland en Nederland. Stukken rots werden op, onder en voor het ijs uit geduwd. Als stukken rots onder het ijs over een stenen ondergrond schoven ontstonden er krassen die parallel liepen aan de bewegingsrichting van het ijs. Gletsjerkrassen worden ze genoemd.

Terwijl de temperatuur daalde schoof het ijs verder zuidwaarts.  Vaak was dit ijsfront wel 200 tot 300m dik. De bodem onder de gletsjers werden fijn-, opzij en weggedrukt. De bevroren bodem vóór het gletsjerfront werd – terwijl het scheefgesteld werd -zuidwaarts geduwd. In ons land schoof het ijs vanuit het noorden langzaam over de eerder in het pre-glaciaal gevormde puinwaaier naar het zuiden.

Tot ongeveer de lijn Amsterdam – Enschede kwam heel Nederland onder het ijs te liggen. Vervolgens waren er nog een aantal uitlopers (gletsjers), vergelijkbaar met de vingers aan een hand,  waardoor het landijs nog wat zuidelijker kwam. Uiteindelijke bereikte het ongeveer 140.000 jr geleden zijn meest zuidelijke grens: de lijn Amsterdam – Utrecht – Nijmegen -Düsseldorf.

Fig. 11 De ijsbedekking tijdens het Saalien in Nrd-Europa
Fig. 12 Detail opname van het landijs dat een stuwwal opduwt.

Het landijs schoof als een bulldozer schoksgewijs over de bevroren puinwaaier. De enorme druk van het ijs schuurde in de puinwaaier laagtes uit, ze heten tongbekkens. Zoals opgemerkt duwden de uitlopers van het ijs de bevroren bovenlaag opzij en voor zich uit.

Fig. 13 De HAUN-lijn: de uiterste grens van landijs in het Saalien in Ned.
Fig. 14 Oerstroomdal van de Rijn, voorloper van de Niers

De lijn Amsterdam-Utrecht-Nijmegen-Düsseldorf is de uiterste grens van het landijs in ons land

De Rijn werd zuidwaarts gedwongen en vormde het dal van de huidige Niers.

Nederland kent hoge heuvels , soms wel tot ruim 100m,  ze heten stuwwallen. In onze omgeving zijn ze gemakkelijk herkenbaar: de lijn Mook – Plasmolen – Reichswald.  Wie de stuwwallen onderzoekt komt voornamelijk scheef gestelde zandige bodemlagen van rivierafzettingen tegen. Als u zich afvraagt waarom stuwwallen meestal bebost zijn is de verklaring niet moeilijk. Op de eerste plaats is het zandige materiaal niet erg vruchtbaar. Daarnaast zorgt het reliëf ervoor dat ze landbouwkundig niet erg bruikbaar zijn. Op de derde plaats zorgen de scheefgestelde lagen ervoor dat water diep in de bodem wegzakt waardoor evt. gewassen snel een watertekort oplopen. Bomen kunnen met hun diepe en uitgebreide wortelstelsels wél bij het water. Bovendien beperken beboste hellingen een ander gevaar: erosie door afspoeling,

Rijn verandert zijn loop

Die stuwwallen uit het Saaliën hebben grote invloed gehad op de loop van de grote rivieren. In de tijd voor het Saaliën stroomden ze in ons land van het zuidoosten naar het noordwesten. De komst van de stuwwallen verhinderde dat. Dat had gevolgen voor de Maas maar ook voor de Rijn. De stuwwallen dwongen de Rijn ten noorden van Düsseldorf een westelijke koers te volgen. Zo kon het gebeuren dat de Rijn in die tijd ten zuiden van de lijn Goch-Kleve-Milsbeek – Plasmolen-Mook naar het westen stroomde (fig, A). Hierdoor werd het dal waar nu de Niers stroomt gevormd.

Fig. 15 De (4) fases waarin de Rijn na de ijstijd weer haar oorspronkelijke route ging volgen.

Deze situatie veranderde na afloop van het Saaliën (130.000 jr geleden). Het werd warmer waardoor de rivieren meer (smelt-) water afvoerden. Door erosie kwam de “noordelijke” (oude) Rijntak lager te liggen waardoor deze nog meer water aantrok ten koste van de afvoer door het Niersdal (fig B). Ongeveer 100.000 jr geleden weet de Rijn de verzwakte stuwwal bij Montferland als eerste te door breken (fig. C). De “Gelderse poort” ontstaat. Enige tijd is daarna de oude IJssel de belangrijkste afvoerroute van de Rijn.

Weichselien (60.000-10.000 jr geleden)
Het wordt nog één keer koud: de laatste ijstijd, het “Weichseliën”, genoemd naar de Poolse rivier de Wisla. Deze ijstijd  is overigens minder koud dan het Saaliën.  Het landijs komt dan ook niet verder dan Denemarken.

 

Koude polaire winden waaien over de droogstaande Noordzee- en de toendrabodem van Nederland. Het zand dat daar weggeblazen werd  in heel Nederland afgezet als een (dek-)zanddeken over de oudere lagen. Ten noorden van de stuwwallen kwam het dekzand op de keileemlaag die daar door de gletsjers in het Saalien werd gevormd. Ten zuiden van de stuwwallen kwam het dekzand rechtstreeks op de puinwaaier uit het pre-glaciaal van het Pleistoceen te liggen. Het lichtste zand met kalkdeeltjes (schelp-resten) kwam als löss het verst, tot achter enkele stuwwallen  in onze streken maar vooral op de heuvels van zuid-Limburg. Dekzand is – i.t.t . Löss – niet erg vruchtbaar. Dat verklaart ook het karige bestaan van veel landbouwers in onze streken.

 

In onze streek wordt zand uit de droge rivierbeddingen met de overwegen westenwind aan de oostoever van de Maas afgezet.

Er ontstaan twee bijzondere soorten duinen: paraboolduinen en streepduinen. Bij paraboolduinen heeft de wind de gewone duinen weggeblazen in de vorm van een hoefijzer. Streepduinen zijn restanten van paraboolduinen en ontstaan als de wind zo krachtig is dat uiteindelijk ook de kop van een paraboolduin verdwijnt. In het gebied komen we naast bossen ook veel heide tegen. Om de heide te behouden houdt men een aantal schaapskudden die vergrassing en verdere boomgroei voorkomen.

Holoceen (11.000jr – nu)
Daarna begint de definitieve gang naar de huidige tijd, een warme (interglaciale) periode. Rivieren, die in koude perioden een vlechtend en wild karakter hebben, krijgen weer een meanderend (bochtig) karakter waarbij de richting van de rivier door erosie (afslijten) en sedimentatie (afzetting) regelmatig verandert. In deze tijd doorbreekt een stroomgeul van de Rijn de stuwwal bij Kleef. Wie de geschiedenis van de Rijn in dit gebied bekijkt, ziet een rivier die met grote regelmaat van richting verandert. Er ontstaat hierdoor een zeer afwisselend landschap met hoger gelegen stroomruggen en lagergelegen kommen. Dit “rivierstrangengebied” is zó uniek dat het is aangemeld voor de Unesco Werelderfgoedlijst. (fig. 15 D)

 

Video afspelen

Maasheggen landschap

Karakteristiek voor de Maasheggen is dat het landschap is verdeeld in een groot aantal kleine percelen die van elkaar zijn gescheiden door meidoorn- en sleedoornheggen.

De meidoornstruiken worden half doorgezaagd en naar de zijkant geleid, zodat de struiken in elkaar groeien (dit wordt ‘leggen’ genoemd). Daar waar gezaagd is, groeien weer nieuwe takken zodat er een heel dichte heg ontstaat. Doordat de heggen zo dicht in elkaar gevlochten zijn, vormen ze een ondoordringbare afscheiding. Ze dienen vooral als perceelscheiding en veekering, maar helpen ook bij het buiten houden van roofdieren.

Iedere keer als de uiterwaarden onder water lopen, helpen de heggen bij het opvangen van slib; als het water zich terugtrekt, blijft het slib achter waardoor de bodem in het gebied erg vruchtbaar is.

 

De Maasheggen liggen in de uiterwaarden van de Maas. Het eeuwenoude landschap is uniek in West-Europa, en de Maasheggen vormen een bijzonder ecosysteem waar een aantal zeldzame planten- en diersoorten voorkomen; er komen bijvoorbeeld dassen voor en de dichte heggen vormen ook een prima broedplaats voor allerlei vogels.

 

Julius Caesar schreef in zijn boek De Bello Gallico (boek II, paragraaf 17) over de wijze waarop de plaatselijke bewoners hun landbouwpercelen afscheidden door middel van ineengevlochten meidoornheggen. Hij gaf daarbij ook blijk van zijn ergernis, die was gevoed door het feit dat de heggen een muur vormden die hij met zijn leger slechts met moeite kon passeren. Vaak wordt verondersteld dat Julius Caesar daarmee De Maasheggen bedoelde, maar dat wordt door historici in twijfel getrokken.

De Maasheggen waren vroeger langs alle uiterwaarden van de Maas te vinden. Met de uitvinding van het prikkeldraad (en later ook het schrikdraad) begon echter de ondergang voor de heggen als perceelscheiding. Vooral kort na de Tweede Wereldoorlog was er ineens een overschot aan prikkeldraad en de vlechtheg is toen vrijwel overal verdwenen als perceelafscheiding. Het Maasheggengebied op de grens van Noord-Brabant en Limburg is echter bewaard gebleven.

Het ambacht heggenvlechten is in 2015 op de Nationale Inventaris Immaterieel Erfgoed geplaatst. Op 25 juli 2018 wees UNESCO het Maasheggengebied aan als biosfeerreservaat.

 

Het typische Maasheggenlandschap
Maasheggen landschap nabij Oeffelt
Het heggenvlechten is erkend als immaterieel cultureel Nederlands erfgoed